- dos
- dos [doo]〈m.〉1 rug 〈van mens, dier〉2 rug 〈ook van kledingstuk, boek〉 ⇒ achterzijde, onderkant3 〈argot〉pooier♦voorbeelden:1 dos d'âne • verkeersdrempelen dos d'âne • zadelvormig, aan twee zijden afhellendpont en dos d'âne • boogbrug〈figuurlijk〉 avoir bon dos • een brede rug hebbenson travail a bon dos • zijn werk is een gemakkelijke uitvluchtfaire le gros dos • een hoge rug opzetten 〈van kat〉; 〈figuurlijk〉zich bukken, in elkaar duiken 〈als men een standje krijgt〉il est large de dos • hij heeft een brede rug〈figuurlijk; informeel〉 en avoir plein le dos • z'n buik ervan vol hebben, er van balencourber le dos • de rug buigen; 〈figuurlijk〉zwichten, door de knieën gaan〈figuurlijk〉 courber, ployer le dos • door de knieën gaan, zich gewonnen gevenmettre, renvoyer dos à dos deux personnes • noch de een noch de ander in het gelijk stellen〈figuurlijk〉 montrer le dos • het hazenpad kiezen〈figuurlijk〉 poignarder qn. dans le dos • iemand op verraderlijke, geniepige wijze aanvallendès qu'elle eut le dos tourné • zodra zij zich had omgedraaidtourner le dos à qn., à qc. • iemand, iets de rug toekeren 〈ook figuurlijk〉dos à dos • rug-aan-rug〈figuurlijk〉 se mettre qn. à dos • iemand tegen zich in het harnas jagenêtre le dos au mur • met de rug tegen de muur staanavoir dans le dos • achter zich hebben〈informeel〉 l'avoir dans le dos • met de gebakken peren zitten〈figuurlijk〉 faire qc. dans, derrière le dos de qn. • iets achter iemands rug om doen〈figuurlijk〉 faire froid dans le dos à qn. • iemand koude rillingen bezorgenporter les cheveux dans le dos • het haar los op de rug dragensentir qn. dans son dos • voelen dat iemand achter je staatregarder qn. de dos • iemand op de rug kijken〈figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur son dos • voortdurend door iets, iemand lastig gevallen wordenêtre toujours sur le dos de qn. • iemand voortdurend op de vingers kijkense mettre un pull sur le dos • een trui aantrekken〈figuurlijk〉 mettre qc. sur le dos de qn. • iemand iets in de schoenen schuiventaper sur le dos de qn. • kwaadspreken over iemandtomber sur le dos de qn. • iemand op z'n nek springen; 〈figuurlijk〉onverwachts bij iemand binnenvallen, iemand tot last zijn2 le dos d'une cuiller • de onderkant van een lepel〈figuurlijk〉 ne pas y aller avec le dos de la cuiller • de botte bijl hanteren3 le dos d'une enveloppe • de achterkant van een enveloppem1) rug2) achterzijde, onderkant
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.